Jaap Cohen
‘Onderduiken’ – bij dit begrip denken veel mensen tegenwoordig aan één persoon: Anne Frank, het pientere en een tikkeltje brutale tienermeisje dat meer dan twee lange oorlogsjaren in een achterhuis op de Amsterdamse Prinsengracht verscholen zat. Postuum gaf ze Joodse onderduikers een gezicht en een stem.
In hoeverre was de situatie van Anne Frank – een goed voorbereide onderduik met acht personen, op twee etages in het centrum van een grote stad, gedurende een lange periode op één plek met vijf toegewijde helpers en, zeker in het begin, voldoende financiering – een ‘gewone’ onderduiksituatie?
Om dit te onderzoeken, plaatsen we het verhaal van het Achterhuis in het bredere perspectief van de Joodse onderduik in Nederland. Hiermee komen we meteen iets meer te weten over hoe het moet zijn geweest om als Joodse onderduiker in Nederland ‘te leven in een niet-bestaan’.