Hoop in hopeloze tijden
En hoe zit het met hoop? Dankzij haar eigengereide en levendige geest én haar beroemde woorden ‘ik [geloof] nog steeds aan de innerlijke goedheid van de mens’ zijn Anne Frank en haar dagboek al sinds de eerste uitgave bijna synoniem voor een bepaalde vorm van hoop: het geloof en vertrouwen in de mens en de toekomst.
Haar woorden zijn niet alleen voor miljoenen mensen een troost, maar fungeren ook als moreel kompas: wanneer je stopt met hopen, faal je als mens. Of, anders gezegd: het is alsof haar goedheid ons vrijspreekt van het menselijk falen dat de Holocaust heet. Deze beroemde zin, wereldkundig gemaakt door Meyer Levin, die het citaat in 1952 gebruikte in zijn recensie van het dagboek in de New York Times Book Review, werd uit de context van de originele tekst gehaald en groeide door de jaren heen uit tot een citaat dat meer bij de lezers past dan bij het genuanceerde gedachtegoed van Anne. De originele passage uit het dagboek, geschreven op 15 juli 1944, luidt:
Dat is het moeilijke in deze tijd; idealen, dromen, mooie verwachtingen komen nog niet op of ze worden door de gruwelijkste werkelijkheid getroffen en zo totaal verwoest. Het is een groot wonder dat ik niet al m’n verwachtingen op heb gegeven, want ze lijken absurd en onuitvoerbaar. Toch houd ik ze vast, ondanks alles omdat ik nog steeds aan de innerlijke goedheid van de mensen geloof.
Het is me ten ene male onmogelijk alles op te bouwen op de basis van dood, ellende en verwarring, ik zie hoe de wereld langzaam steeds meer in een woestijn herschapen wordt, ik hoor de aanrollende donder steeds harder die ook ons zal doden, ik voel het leed van miljoenen mensen mee en toch als ik naar de hemel kijk, denk ik dat dit alles zich weer ten goede zal wenden, dat ook deze hardheid op zal houden, dat er weer rust en vrede in de wereldorde zal komen.
Hoop behoort, samen met zijn onafscheidelijke metgezel wanhoop, tot de meest voorkomende thema’s in de dagboeken uit deze periode. Ook over dit onderwerp laat het dagboekmateriaal dat we nu voorhanden hebben een veelheid aan nuances zien. Sommige schrijvers getuigen van een vastberaden hoop in de aanblik van wanhoop. Anderen uiten hun angst, smeekbedes aan God, berusting, woede of filosofische acceptatie.
Als er al een boodschap is die voortvloeit uit het vergelijken van de standpunten van deze schrijvers, dan is dat wellicht de bewustwording van de enorme verscheidenheid van hun denkbeelden. Dit zou ons ervan moeten weerhouden ons al te gemakkelijk een eigen mening te vormen. De antwoorden op deze moeilijke vragen moeten ergens in dit rijke materiaal te vinden zijn.