Eerste reacties op ‘Het Achterhuis’

‘Diep gevoeld, en zo duidelijk en ontroerend’

Op 25 juni 1947 verschijnt Het Achterhuis. Al enkele dagen later stuurt Otto Frank exemplaren naar vrienden en vriendinnen van Anne en Margot, naar kennissen en naar anderen die in het dagboek genoemd worden. Sommige van hen komen persoonlijk naar Prinsengracht 263 om het met Otto over Het Achterhuis te hebben, anderen sturen een schriftelijke reactie.
Een kleine bloemlezing.

Minister Gerrit Bolkestein

Otto Frank stuurt uiteraard een exemplaar op naar Minister Gerrit Bolkestein. Hij was tijdens de oorlog minister van onderwijs van de Nederlandse regering in ballingschap. In maart 1944 riep hij via Radio Oranje vanuit Londen op om belangrijke documenten zoals dagboeken en brieven te bewaren, zodat na de oorlog verteld zou kunnen worden, wat het Nederlandse volk in de jaren 1940 – 1945 had doorgemaakt. Voor Anne vormde die oproep de directe aanleiding om haar dagboek te gaan herschrijven met het oog op publicatie na de oorlog.

In de begeleidende brief schrijft Otto: ‘Moge dit boekje bijdragen tot het betere begrip der mensen onder elkaar – dan heeft de schrijfster niet tevergeefs geleefd.’

‘Ik zal het zeker lezen’, schrijft Bolkestein op 30 juni aan Otto. ‘Ik deel de wens, die U zelf in Uw brief uitspreekt (…). Maar we zijn er nog ver af.’

Vrienden van Anne

In haar dagboek schrijft Anne een afscheidsbrief aan Jacqueline van Maarsen, haar beste vriendin. Ze zit dan een paar maanden ondergedoken in het Achterhuis en mag die brief niet versturen, dat is te gevaarlijk. Uiteraard krijgt Jacqueline een exemplaar van Het Achterhuis. Ze reageert per kerende post. Met ‘gemengde gevoelens’ heeft ze het pakje opengemaakt. Jacqueline verwacht ‘dat het opgang zal maken’ en is ook zeer te spreken over het voorwoord, geschreven door Annie Romein Verschoor. In dat voorwoord vergelijkt ze Het Achterhuis met het dagboek van Marie Bashkirtseff (1858 – 1884), dat met name in Frankrijk zeer populair was. ‘Wie weet wordt Anne’s boek ook nog eens zo beroemd!’ schrijft Jacqueline afsluitend. In een artikel in 2001 benadrukt ze dat dat laatste vooral bedoeld was om Otto 'een hart onder de riem te steken, want ik had er niet veel vertrouwen in. Zo vlak na de oorlog had niemand de behoefte om nog iets over de oorlog te lezen.'

De laatste vriend die Anne zag was Helmut ‘Hello’ Silberberg. Hello en Anne leerden elkaar kort voor de onderduik kennen. Hij zag Anne voor het laatst op 5 juli 1942, de dag voor de onderduik. Hello overleeft zelf samen met zijn ouders in de onderduik in Brussel (België). Daar is hij ook twee jaar na de oorlog en het exemplaar van Het Achterhuis komt daar aan. Het valt Hello zwaar om aan Otto te schrijven.

Hello schrijft: ‘Ik heb het nog nooit in mijn leven zo moeilijk gevonden om een brief te schrijven. Ook als Anne mij niet genoemd had in haar dagboek, dan zou ik door dit verhaal geschokt zijn geweest. Wij, die zelf meer dan twee jaar een 'Achterhuis' beleefd hebben, begrijpen en vergelijken elke gedachte van Anne. Ik ben er van overtuigd dat ik nooit meer een mens zal kennen, die die gedachten zo zuiver, toepasselijk en tegelijkertijd als aanklacht voor de toekomst kan vastleggen.‘

Hello biedt zijn hulp aan om Annes boek te verspreiden en vraagt of er al een Franse vertaling is. Ook geeft hij aan dat hij naar Amsterdam wil komen om zijn grootouders te bezoeken en hoopt dan ook op een ontmoeting met Otto. ‘Ik hoop, beste mijnheer Frank, dat ik een beetje heb kunnen bijdragen aan het onderdrukken van de vele al te droevige gedachten.’ 

Vriendinnen van Margot

Otto stuurt niet alleen exemplaren naar de vriendinnen van Anne, maar ook naar de vriendinnen van Margot. Jetteke Frijda bijvoorbeeld, krijgt ook meteen een exemplaar. Ze was ondergedoken en is diep geraakt door Annes dagboekbrieven. ‘Ik kan niet onder woorden brengen hoe dit dagboek me gepakt heeft’, schrijft Jetteke. ‘Zo diep gevoeld en zo duidelijk en ontroerend heeft ze hier haar belevenissen opgeschreven.’ Het boek wekt – net als bij Hello - herinneringen aan haar eigen onderduik. ‘Zo duidelijk komen ons ook weer die afschuwelijke onderduiktijd voor de geest, waarin je maar afhankelijk was en altijd tegen dezelfde gezichten aan moest kijken en hoe erg dat was kunnen, geloof ik, alleen zij begrijpen, die dit zelf ondervonden hebben.’ Maar het is ondanks dat ‘een fijne en zuivere herinnering aan Margot en Anne, waar ik buitengewoon blij mee ben en de vriendschap met Margot zal altijd als zo iets moois in mijn herinnering bewaard blijven.’

Ook Trees Lek ontvangt een exemplaar en koestert de herinnering aan haar vriendschap met Margot. ‘Ik heb ze [Annes dagboekbrieven] achter elkaar uitgelezen in één middag, en zal ze ongetwijfeld vaak herlezen. Toch zou ik, ook zonder deze tastbare herinnering, Margot en Anne niet vergeten. Vooral aan Margot moet ik vaak denken.’

Barbara Ledermann kost het veel meer moeite om te reageren. Uiteindelijk stuurt zij begin september 1947 een reactie. Barbara heeft haar zus Sanne, goede vriendin van Anne, en haar ouders verloren, alle drie werden zij kort na aankomst vermoord in het concentratie – en vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau. Barbara zelf overleefde de Jodenvervolging. Ze dook onder en had valse papieren. Ze hoopt op Otto’s begrip. ‘U begrijpt wel hoe bijzonder moeilijk het voor mij is en ik heb dan ook alsmaar nagedacht of ik U niet nog iets anders zou kunnen schrijven als (dan) alleen maar een dank. Maar ik kan het niet. Na twee jaar tegenstribbelen ben ik ertoe gekomen het leven te aanvaarden zoals andere mensen een godsdienst: zonder het te begrijpen. Het gaat over ons heen, neemt ons een eindje mee en legt ons dan weer neer. Ik geloof niet dat ik me nog eens bijzonder druk zal maken over wat er om mij heen of met mijzelf gebeurt.’

Barbara realiseert zich dat dit weinig met Het Achterhuis te maken heeft. Haar leven staat in het teken van het verdriet. ‘Ik was blij er ook Suusje [Sanne Ledermann] in te vinden. Ik mis ze allemaal heel erg.’ De afsluiting van haar brief is somber: ‘Er is zo verschrikkelijk weinig zin in alles‘.

De cursusleider

Tijdens de onderduik bestelde helpster Bep Voskuijl een schriftelijke cursus Latijn bij de Leidse Onderwijs Instellingen (LOI). Niet voor zichzelf, maar voor Margot Frank. Margot maakte het huiswerk, Bep stuurde het in. Dat huiswerk werd nagekeken door A.C. Nielson. Ook hij ontvangt een exemplaar van Het Achterhuis.

Het blijkt dat Margot geen uitzondering was. In zijn reactie aan Otto schrijft hij: ‘Gedurende de oorlog hebben honderden onderduikers, vaak op de meest afgelegen plaatsen, onze lessen gevolgd. (…) Honderden brieven uit deze tijd bewaar ik als een kostbare herinnering aan de vele eenzame en angstige onderduikers, aan wie mijn lessen troost en cultuur brachten in een vaak hoogst-onintellectuele omgeving. Velen schreven mij dankbare brieven na de bevrijding.’ Hij zal Het Achterhuis bewaren bij die brieven. ‘God sterke U in Uw grote leed’ schrijft hij tenslotte.

De leraren

Uit een brief van mevrouw Kuperus - de Rooij blijkt dat Otto haar Annes teksten al voor publicatie laat lezen. Ze was de directrice van Annes Montessorischool en haar juf in de zesde klas. ‘Ik vind het buitengewoon boeiend geschreven’, schrijft ze aan Otto in maart 1946. ‘ ’t Is ook zo leerzaam te weten van haar gedachten, van haar geestestoestand, mij dunkt voor ieder die opvoeder is moet het belangrijk zijn hiervan te lezen, want al deze dingen kunnen ons helpen bij de opvoeding van jonge mensen in hun moeilijke puberteitsjaren. Ik hoop daarom van harte dat de uitgave van dit boek door zal kunnen gaan. ’t Is ook zo enig, dat Anne daar zelf over schrijft, ik bedoel over de uitgave van dit dagboek.’

Als Otto haar ruim een jaar later daadwerkelijk een exemplaar opstuurt, bedankt ze hem hartelijk. ‘Het stemt de mensen tot nadenken en geeft een goed inzicht in de psyché van een jong meisje. (…) U heeft er goed aan gedaan dit boek aan ons allen te geven.’

In haar Montessori-schooltijd liep Anne soms met Jan van Gelder, haar leraar in de eerste tot en met de vierde klas, naar school en dan vertelde ze hem verhaaltjes, die ze samen met haar vader verzonnen had. Kort na ontvangst schrijft hij aan Otto: ‘Het lezen doordringt mijn vrouw en mij heel diep van het grote verlies dat U – en ik mag wel zeggen de mensheid, door haar heengaan heeft geleden.’

Ook sommige leraren van de Joods Lyceum, dat Anne in het schooljaar 1941 – 1942 bezocht, ontvangen een exemplaar.

Directeur Wim Elte is onder de indruk. ‘In één ruk heb ik het doorgelezen. Na alles wat wij in kampen van mensen gezien hebben, is het een weldaad in aanraking te komen met iets goeds en zuivers - Het Achterhuis is een kostbaar bezit voor ons allen. Ik kan mij Anne en Margot nog heel goed herinneren; Anne behoorde tot de grote massa van de laagste klasse op school, waarmee ik niet veel in aanraking kwam, Margot viel in de hogere op door haar prachtig intellect, haar gevoel voor houding en stijl.’

Rosey Pool gaf Engels op het Joods Lyceum en daarnaast organiseerde ze culturele activiteiten. Anne had zelf nog geen Engels, maar Rosey gaf Engelse les aan Edith Frank. Ook zij ontvangt een exemplaar. ‘Er zijn er onder de lezers wellicht niet vele, die het boek zo zorgvuldig gelezen zullen hebben of zullen lezen als ik het gedaan heb’, laat ze Otto weten, ‘maar ik hoop, dat er velen zullen zijn, die het dàt zegt wat het mij te vertellen had en die er daarom zoveel van zullen gaan houden als ik doe.’

Otto Frank geeft ook een exemplaar aan Jaap Meijer. Hij gaf geschiedenis op het Joods Lyceum. Jaap Meijer schrijft een van de eerste recensies van het dagboek. Al op 1 augustus 1947 verschijnt zijn tekst in het NIW. Zijn herinneringen aan Anne zijn beperkt. ‘Onder de honderden leerlingen van deze school bevond zich — in de eerste klas (waar ik haar zelf gedurende een jaar les mocht geven) een tenger meisje. Haar sprekende Joodse ogen keken dartel het zwarte Goles [ballingschap, diaspora] in. Ze viel nauwelijks op onder haar klasgenoten. Geestig leek ze. Spraakzame was ze. Een echt Joods kind: Anne Frank.’ Aan het eind van zijn recensie concludeert hij: ‘Zinloos en vol pijn is de vraag of Anne een beroemd schrijfster had geworden. Doch hartverscheurender bijkans is nog te realiseren, wat dit meisje voor geluk had kunnen vinden in een normaal volksbestaan. Een tenger Joods kind. Met grote ogen. Zo maar stoeiend en spelend in de Emek [dal, vallei, vlakte]. Zonder dagboek. Zonder „tsores". Niet beroemd. Liever: vergeten. Niet onnatuurlijk weg.’

Het Koninklijk Huis

In het Achterhuis volgde Anne de ontwikkelingen van het Nederlandse Koningshuis op de voet. Als de geboorte van een prinsesje aangekondigd wordt schrijft Anne: ‘Ik vind het leuk, hier begrijpen ze niet dat ik zo Oranje gezind ben.’ (Het Achterhuis, 21 september 1942) Op de wand in haar kamertje plakt ze een prentbriefkaart van leden van het Koningshuis. Haar vurige wens was om na de oorlog Nederlandse te worden. ‘En als ik aan de koningin zelf moet schrijven, ik zal niet wijken voor mijn doel bereikt is!’ (Dagboek, 11 april 1944)

Otto stuurt exemplaren aan Koningin Wilhelmina en aan Prinses Juliana. In een korte reactie – één zin – schrijft Max Kohnstamm, particulier secretaris van Koningin Wilhelmina: ‘In opdracht van H.M. de Koningin betuig ik U haar dank voor de toezending van het Dagboek van Uw te Bergen-Belsen overleden dochtertje, waarvan de Koningin met deelneming en ontroering kennis heeft genomen.’

Prinses Juliana laat het antwoord over aan Henny Sneller, haar particulier secretaresse. ‘Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Juliana heeft mij verzocht U haren bijzonderen dank te willen overbrengen voor de toezending van het dagboek van Uw dochtertje. Persoonlijk had ik de gelegenheid Hare Koninklijke Hoogheid over de bijzondere inhoud te vertellen. Ongetwijfeld zal Hare Koninklijke Hoogheid, die immers zelf moeder van vier dochtertjes is, met warme belangstelling en diep medeleven deze zuivere brieven lezen, waarin Uw kind zich gegeven heeft, zoals zij in wezen was. Moge dit boek, dat zo’n klaar beeld van het zieleleven van Uw dochtertje geeft, U enigermate troosten in Uw groot verdriet.’

Libelle

Tijdens de onderduik krijgt Anne van helpster Bep Voskuijl soms een stapel oude Libelles. Ze knipt er plaatjes uit, die ze op de wanden van haar kamertje plakt. Inhoudelijk wekken vooral de artikelen van Sis Heyster over jonge mensen en opvoeding Annes interesse. Een artikel over blozen – ‘Een lastig verschijnsel!’ plakt ze in haar dagboek en in de dagboekbrief van 6 januari 1944 gaat ze uitgebreid in op het artikel.

Ook Sis Heyster ontvangt een exemplaar van Otto. ‘Wat zou ik haar graag hebben gekend’, schrijft ze aan Otto, ‘en hebben geholpen bij haar innerlijke ontwikkelingsgang, als zij dat had gewild. Ze had inderdaad een sterke en bijzondere vrouw kunnen worden – ook al zou dat haar een zware strijd hebben gekost met en tegen zich zelf.’

Sis Heyster gaat als een van de weinigen in op de gebeurtenissen na de arrestatie. ‘Ik durf U nauwelijks te vragen, hoe ze de geestelijke en lichamelijke gruwelen van Bergen-Belsen heeft ondergaan. Ik sluit in huiver daarvoor m’n ogen na beëindigen van haar brieven.’ Ze zou het zeer op prijs stellen om Otto te ontmoeten. ‘Als U praten kúnt over Anne, en als het U goed zou doen om met mij over haar te spreken, dan zal ik het mijnerzijds op hoge prijs stellen kennis met U te maken.’ Die kennismaking vindt plaats op 12 september 1947.

Bergen-Belsen

In juli 1945 hoort Otto van de zussen Janny en Lien Brilleslijper dat Anne in het concentratiekamp Bergen-Belsen gestorven is. Voor Miep Gies is dat de aanleiding om Annes geschriften aan Otto te geven. Krap twee jaar later verschijnt Het Achterhuis. Ook Lien ontvangt een exemplaar. In zijn begeleidende brief geeft Otto aan, dat zij waarschijnlijk een hele andere Anne gekend hebben. ‘Ik ben erg blij met dit boek en vond het erg mooi’, schrijft Lien in haar reactie. ‘Inderdaad is dit een andere Anne dan die wij gekend hebben. Ik wil graag nog eens met U daarover praten en als U mij eens opbelt kunnen wij misschien een afspraak maken dat u b.v. eens bij ons komt eten. Ik wens U verder heel veel goeds en heel veel kracht.’

Een juiste beslissing

Het is niet meer precies na te gaan aan hoeveel mensen Otto Frank een exemplaar van Het Achterhuis heeft opgestuurd of gegeven. Uit de reacties die hij krijgt spreekt veel medeleven. Men nodigt hem ook uit om langs te komen, om het erover te hebben, om te komen eten, men wenst hem veel kracht en sterkte. Uit de brieven spreekt ook veel waardering voor de dagboekbrieven zelf.

De reacties zullen Otto Frank de bevestiging gegeven hebben dat zijn beslissing om Het Achterhuis te publiceren een juiste was. 1947 kon hij uiteraard nog niet vermoeden hoe bekend het dagboek zou worden en dat de rest van zijn leven in het teken van Het Achterhuis zou staan.